Fredvande.be

De Buurman
De moeder van Frans Hofkens overleed schielijk in haar slaap. Ze bereikte de gezegende leeftijd van achtentachtig jaar. Ze liet een huisje na aan de rand van het dorp waar ze haar hele leven had gewoond, de laatste twintig jaar als weduwe. Haar echtgenoot had zich in een periode van twee jaar letterlijk kapot gedronken. Vader Hofkens leed aan een zware depressie en alcohol was het enige medicijn dat zijn pijn kon verlichten. Op een dag was hij in een zatte bui onder een vrachtwagen terecht gekomen. De familie bleef achter met de vraag of hij niet met opzet onder de wielen was gelopen.
Haar zoon, een ex-ambtenaar van het ministerie ven Justitie, was op dat ogenblik één maand op pensioen. Frans, die nooit getrouwd was, woonde in een flatje in de stad. Hij leefde eenvoudig, teruggetrokken en zonder vrienden. Het appartement, dat meer de allure had van een grote studio, wou hij nu omruilen voor een huisje met een tuin in een rustige buurt. Frans Hofkens leed aan een afwijking waarvoor nog geen specifieke naam bestaat. In feite betrof het een verzameling van afwijkingen die de medische professie algemeen zou omschrijven als een chronische multifobie. Hofkens was hygiënisch tot in het absurde, allergisch voor wanorde en als de dood voor mensen die in het openbaar de regeltjes aan hun voeten veegden. Bovendien haatte hij alles wat zijn dagelijkse routine maar enigszins kon verstoren. De genen die dat gedrag bepaalden kwamen niet van zijn moeder, laat staan van zijn vader. Integendeel, de oorsprong van de milde mutaties moest gezocht worden in het genetisch materiaal van verre voorouders. De gedragsstoornissen bij Hofkens manifesteerden zich merkwaardig genoeg pas na zijn veertigste. Waren ze het gevolg van een midlife crisis of nam hij de beslissing om meer orde in zijn leven te brengen? Niemand die het ooit zou kunnen achterhalen. De laatste jaren in zijn appartementje waren een ware hel geweest. Het flatgebouw herbergde niet meteen de meest disciplinaire burgers. De eenzaat kreeg het steeds meer op zijn heupen van de niet ophoudende perikelen van zijn medebewoners. Het werd elk jaar erger en toen iemand voor zijn deur zijn gevoeg had gedaan was de maat vol. Hij besloot te vluchten. Op de verdieping waar hij werkte, had Frans Hofkens een bijnaam: ‘de blinker’. De naam refereerde naar zijn bureau dat glansde alsof het pas geleverd was. Hij liet niet toe dat de reguliere poetsdames zijn werkplaats aanraakten en had daartoe een bord gemaakt met een boodschap. ‘Niets aanraken a.u.b.’. Elke werkdag om klokslag vijf haalde hij het karton te voorschijn en plaatste het goed zichtbaar op het bovenblad. Hofkens had zijn persoonlijk kuisgereedschap. Een duster, van het soort met vele haartjes dat op basis van elektrostatische elektriciteit functioneert, een gele plastic houder met een vochtig zeemvel en een batterij spuitbussen. Elke morgen, van tien voor acht tot stipt acht uur, ging Hofkens aan het werk tot het bureau aan zijn netheidsnorm voldeed. Heel in het begin wekte de poetsijver van Hofkens veel hilariteit op bij de collega’s. Alleen zij die om een of ander reden iets te vroeg op het werk toekwamen konden de routine aanschouwen.
‘Veel stof vandaag, Hofkens?’ ‘Vergeet het vuilbakje niet, Hofkens.’ ‘Kom je de mijne ook eens kuisen, Hofkens?’ ‘Is dat een krasje aan de linkerkant?’ ‘Doet dat geen pijn aan je ogen, Hofkens?’Frans Hofkens negeerde de flauwe grapjes en bleef onverstoorbaar onder de kleine pesterijen. Na een paar weken was de inspiratie uitgeput en werd het stiller op de verdieping. De miserie begon op de dag van de verhuis, een zaterdag in maart. Frans Hofkens had de inboedel van zijn moeders huis laten ophalen door een opkoper. Veel geld had hij er niet voor gekregen, nauwelijks genoeg om een boodschappentas te vullen. Toen de meubelen werden ingeladen, had Hofkens zijn toekomstige buurman opgemerkt. De man had de hele tijd door het raam zitten gluren totdat de bestelwagen was vertrokken. Hij was niet naar buiten gekomen, een feit waar Hofkens niet treurig om geworden was.
De nieuwe bewoner had daarna op geen kosten gekeken. Een professionele poetsfirma had het huis een grondige kuisbeurt gegeven. Hofkens had uitgebreide kritiek op het werk maar had uiteindelijk met weinig enthousiasme de rekening aan de ploegbaas betaald. Een ver nichtje van hem was pas afgestudeerd als binnenhuisarchitect en hij had haar plannen goedgekeurd om het huis te renoveren. Hofkens was bleek geworden toen hij de kostprijs vernam. Het budget slorpte een flink deel van zijn spaarcenten op maar de nieuwe eigenaar had zijn slaap niet door de aanslag op zijn bankrekening laten verstoren. Behalve die ene nacht toen het prijskaartje uiteindelijk twintig percent hoger uitviel dan begroot. Het nichtje argumenteerde dat hij maar een deel van het werk in het zwart had moeten betalen. Ze verdween van de planeet. De buurman van Frans Hofkens heette Fons Kerselaers, een gezette vijftiger met bolle ogen en zware wenkbrauwen. Rond zijn middel droeg hij de gewichtige sporen van een slecht dieet. Fons – zijn identiteitskaart vermeldde Alfons – had sinds zijn ontslag geen poot meer uitgestoken. Het metaalbedrijf, waar hij werkte in het onderhoudsatelier, was failliet gegaan en Fons was een van de weinige personeelsleden die daar niet om treurden. Kerselaers was nooit in het huwelijk gestapt. Hij had zijn eerste en enige liefje betrapt toen een maatje aan haar borsten zat te friemelen. Kerselaers had de ontrouw nooit kunnen verwerken. Hij had sindsdien nooit meer naar een vrouw omgekeken.
Toen op die bewuste zaterdag de werkmannen van de verhuisfirma de meubels van de nieuwe bewoner begonnen uit te laden, verscheen Kerselaers op het toneel. Gekleed in een wijde sportbroek en een onderlijfje van waaronder dikke plukken zwart haar naar buiten puilden. Hij versperde Hofkens, die net een valies wou binnen dragen, de weg. ‘Hé, ik ben de gebuur. Fons. Fons Kerselaers.’ ‘Frans Hofkens.’ ‘De zoon van…?’ vroeg de buurman.
‘De zoon van Leontine, jawel.’Geërgerd zette Hofkens de koffer op de grond. Hij zette een stapje achteruit want de man stond in zijn persoonlijke ruimte.
‘Hulp nodig? Ik kan goed om met gewichten.’ Kerselaers liet zijn harige biceps opbollen. Hofkens leek geschokt. Hij veronderstelde dat zijn nieuwe buurman van de gelegenheid wou gebruik maken om het nieuwe interieur te bekijken. ‘We redden het wel. Toch bedankt voor het aanbod, buurman.’ Hofkens wou geen pottenkijkers en zeker geen beer die zijn delicate meubels zou bepotelen met vettige vingers. Dit is geen goede start, dacht Hofkens. Het was beter de man tot vriend te houden. ‘Maar neem toch een biertje, euh… Fons. Om het goede nabuurschap.’ Hofkens wees naar de bak Jupiler op de stoep die hij na enige aarzeling gekocht had om de verhuizers goed te stemmen. ‘Dat laat ik mij geen tweemaal zeggen. Ook eentje dan?’ ‘Ik drink geen alcohol. Maar doe gerust.’ Kerselaers droop af. Hij zag hoe zijn buurman de kroon van een flesje verwijderde met zijn tanden en het in één teug leegdronk. Er volgde een luide boer en hoorde hoe de man zich tot de verhuizers richtte.
‘’t Zijn zotten die werken…’ Daarmee was de toon gezet. Hofkens wist dat hij met een probleem opgezadeld was. Het probleem woog ruim honderd kilo en luisterde naar de naam Fons. Het geluk stond niet aan zijn kant. Hofkens ademde diep in en liet de lucht als een vertraagde zucht uit zijn longen ontsnappen.
Fons Kerselaers had geen besef van de calamiteiten die hij in de volgende maanden veroorzaakte. Hij deed ofwel of zijn neus bloedde of reageerde op een voorval met een kwinkslag. Gewoonlijk deed hij gewoon niets. Een aanpak die Hofkens tot de rand van een depressie bracht. De buurmannen hadden achter het huis een langgerekte tuin die gescheiden werd door een gemeenschappelijke, verwilderde haag, een zoveelste doorn in het oog van Hofkens. De lage aanplanting was niet zijn idee om zijn privacy te behoeden. Na een week liet hij een firma opdraven om een metalen afrastering te plaatsen die zijn ganse tuin omsloot. De openingen in het groen geschilderde raster waren zo berekend dat de kater van Kerselaers niet langer zijn behoefte kon doen in zijn eigen tuin. De buurman vertikte het namelijk een kattenbak ter beschikking te stellen. De kater toonde vanaf het begin een uitgesproken voorkeur voor de tuin van de buurman. Het beest leed bovendien aan diarree en de verwerking liet te wensen over. Hofkens haatte zowel katten als honden en hij was bovendien allergisch aan het haar van poezen. Toen de afrastering klaar was, hing Kerselaers met wijd gespreide armen aan de draad en keek alsof hij gevangen zat in een Ruandese gevangenis.
Woensdagmorgen was de dag waarop het huisvuil werd opgehaald. Hofkens had een exemplaar van het reglement ter zake op het gemeentehuis opgehaald. Het schreef voor dat de vuilzakken na tien uur op dinsdagavond en vóór acht uur op woensdagmorgen op de stoep mochten geplaatst worden. Kerselaers had geen lucht van de regel en zette de vuilzakken buiten wanneer hem het uitkwam. Tot overmaat van ramp gebruikte hij soms niet-reglementaire zakken als zijn voorraad dure exemplaren opgebruikt was. Die bleven dan staan op de stoep want de lokale ophaaldienst had strikte orders. De vuilzakjes met keuken en tuinafval vormden de volgende ergernis. Die waren al niet stevig en scheurden als je er nog maar naar keek. Het probleem veroorzaakte steevast een verhit debat in de gemeenteraad. De ergernis over de vuilzakjes escaleerde toen de katten en de vogels de folie doorprikten om hun menu aan te vullen. Kerselaers vertikte het om de vuiligheid op te ruimen. Hofkens sloop dan buiten met borstel en stofblik om de boel op te ruimen. Smeerlapperij voor zijn deur, dat bezorgde hem nachtmerries. Bovendien had Frans Hofkens een gevoelige neus, vooral voor geuren die met verrotting en ontbinding gepaard gaan. Kerselaers keek vanachter het raam in ongeloof naar de ijver van zijn buurman. Toch handig, zo’ man naast de deur, dacht hij. Dan was er nog de tuin. Hofkens die aan een nieuw leven als tuinman was begonnen, kreeg te maken met een botanisch probleem. In de herfst, die dit jaar bijzonder vroeg begonnen was, kreeg hij een lawine van dode bladeren te verwerken. Er viel weinig goeds te vertellen over de tuin van Kerselaers maar de aanvoer van afgevallen bladeren naar de overkant was verzekerd, vooral aan de talrijk overhangende takken. Hofkens harkte elke dag een vuilzak bij elkaar met speciaal aangekocht gereedschap. Het humeur van Hofkens verbeterde er niet op toen zijn buurman om de haverklap aan zijn bel hing. Kerselaers kon wel altijd iets gebruiken. Hofkens had er graag een ei of een klontje suiker voor over om van de opdringerige man verlost te zijn. Hij was als de dood voor het uitlenen van tuingereedschap en had altijd een geloofwaardig excuus klaar als de buurman zijn oog had laten vallen op een precieus onderdeel van zijn uitrusting.
Na de zomer begon de som van de ongemakken zijn tol te eisen. Hofkens las een boek over depressie en herkende moeiteloos één voor één de symptomen. Hij vroeg en kreeg een slaaphulpje van zijn dokter. Daarna volgde een licht antidepressivum en toen dat niets opleverde, een kuur met prozac. Uitwendig merkte zijn omgeving niets maar inwendig veranderde de gekwelde man langzaam maar zeker in een wrak. Hij leerde vloeken, knarsetanden en op de grond stampen. Toen hij op en avond een documentaire bekeek over voodoo praktijken in Cuba, overwoog hij de aanschaf van een pop en een doos lange naalden. Tot op de dag van vandaag had hij enkel een paar beleefde opmerkingen gemaakt aan het adres van zijn buurman maar Fons bleek aan selectieve doofheid te lijden. Kerselaers moest dood. De gekwelde Hofkens zag geen andere uitweg. De miserie had lang genoeg aangesleept. Het was hem of hij. Toen hij, na een slapeloze nacht de beslissing had genomen, voelde hij zich een stuk beter. Hij moest een plan hebben, een gewiekst plan om zijn buur van de aardbol te doen verdwijnen. De volgende dagen en weken broedde hij op een strategie, een modus operandi die moest uitmonden op de uitvaart van Kerselaers. En niemand mocht ook maar een vermoeden hebben dat hij een hand had in het overlijden van de buurman. Toen, als een geschenk uit de hemel, brak Kerselaers zijn heup. Hofkens die toevallig in zijn tuin aan het werk was, hoorde zijn hulpgeroep. Hij liep het huis binnen langs de achterdeur en vond de arme man aan de voet van de trap. Hofkens aarzelde niet en belde meteen het noodnummer. De overburen keken toe toen de patiënt, ogenschijnlijk in hevige pijn, met een ambulance werd afgevoerd naar de dichtstbijzijnde kliniek. Hofkens kreeg een euforisch gevoel, alsof hij voor het eerst een glas alcohol had gedronken. Hij besloot zijn roze pilletje aan de kant te leggen. Het werd een zalige tijd. De buurman had een gecompliceerde breuk opgelopen en zou minstens zes weken in het hospitaal moeten vertoeven. Toen Kerselaers op de brancard vastgesnoerd werd, had Hofkens beloofd op het huis te letten, de kat eten te geven en de brievenbus te lichten. Hij kreeg de sleutel van de voordeur, de bus en Kerselaers onthulde de plaats waar een enveloppe met geld was verborgen. Nota bene buiten, tussen twee emmers in het berghok. Het was de hoogste vorm van vertrouwen die Kerselaers kon opbrengen. De ambulanciers hadden toegekeken hoe de buurmannen elkaar de hand hadden geschud. Hofkens had hem net niet gekust.
‘Hou je taai, Fons. En maak je geen zorgen, ik zorg voor alles. Ik breng morgen nog wat spullen naar de kliniek.’ Was het van de pijn of emotie, maar Kerselaers kreeg tranen in de ogen.
‘Zie je mannen, ik heb de beste buur in de wereld.’De mannen van de ambulance knikten. Er bestond nog zoiets als naastenliefde. Ze hadden ooit wat anders opgeraapt van de vloer.’ Hofkens reed naar de stad en kocht een kattenbak. In de buurtwinkel kocht hij een voorraad blikken met kattenvoer. Van het goedkoopste merk want hij was niet zeker dat het bedrag in de enveloppe de tijd in het hospitaal kon overbruggen. Het meisje kende de klant die altijd op dezelfde dag en uur in de zaak verscheen.
‘Een kat gekocht, meneer Hofkens?’ vroeg ze vriendelijk. Een persoonlijk contact met de klanten hoorde bij de doelstellingen van de zaak.
‘Nee, het is voor mijn buurman. Hij heeft zijn heup gebroken en ik heb beloofd voor de kat te zorgen.’ Het was de langste zin die Hofkens ooit aan een kassa had uitgesproken. Hij keek naar haar badge op haar blouse.
‘Eveline,’ voegde hij er glimlachend aan toe. Het meisje lachte breed. Een vriendelijke klant, dacht ze. Altijd keurig gekleed en geduldig als er eens een rij stond aan de kassa. De man ruilde nooit bonnetjes in, vroeg niet om zegeltjes en merkwaardig genoeg, betaalde altijd met gepast geld, tot op de laatste cent nauwkeurig. Hofkens bezocht zijn invalide buurman op dinsdag en vrijdag. Hij bracht afwisselend druiven en bananen mee, bleef exact één uur en was verbaasd over zichzelf dat hij het zolang kon uithouden. Kerselaers zaagde de oren van zijn kop. De verpleegsters waren niet vriendelijk, het eten was niet te vreten en de man in het bed naast hem hield hem wakker met zuchten en snurken. De breuk heelde niet naar wens en Kerselaers had zelfs geen idee wanneer hij aan de revalidatie kon beginnen. Hofkens luisterde geduldig en won de bewondering van het verplegend personeel. Naar het einde van het derde bezoek deed Kerselaers teken met zijn vinger om dichterbij te komen. Hofkens boog zich met tegenzin voorover en hield zijn adem in. De patiënt trok een pijnlijk grimas toen hij een beetje rechtop ging zitten.
‘Frans, ik moet een borrel hebben of ik overleef het hier niet. Je moet een fles meebrengen, liefst wodka, dat ruiken ze niet. ‘ ‘Maar Fons, ik dacht dat alcohol verboden was in een kliniek. Je krijgt toch antibiotica? Die twee gaan niet samen. Weet je toch?’ ‘Allemaal dikke zever.’ Kerserlaers keek even medeplichtig naar zijn kamergenoot en trok het bovenstuk van zijn pyjama omhoog. Hij voelde tussen de vetplooien op zijn buik en haalde een buideltje te voorschijn. Hij koos een biljet van twintig euro uit.
‘Hier. Dat moet genoeg zijn voor drie flessen. En, giet de drank in een karton met fruitsap, dan merken ze het niet.’ Het was duidelijk dat de patiënt over alles had nagedacht. Hofkens aarzelde maar kort. Alles wat het leven van zijn buurman kon verkorten, was meegenomen. ‘Goed, ik zal er voor zorgen.’ ‘Gij komt nog in de hemel,’zei Kerselaars. ‘Oh ja, er is nog iets dat moet geregeld worden. Er zat een rekening in de bus.’ Hofkens haalde de enveloppe met het venstertje uit zijn zak.
‘Allemaal gedomi… ‘Gedomicilieerd,’ hielp de bezoeker.
‘Leg alles maar op een hoopje tot ik terug thuis ben.’ ‘Bij de post zat ook nog een grote bruine enveloppe. Met buitenlandse postzegels. Een of ander tijdschrift misschien?’ Kerselaers verslikte zich in een druif. Straks ontdekte de buurman nog dat hij geabonneerd was op een pornomagazine.’ ‘Leg maar bij de rest. Het kan wachten,’ ontweek hij diplomatisch. Hofkens dacht er het zijne van.
Frans onderhield de tuin, waste de ramen en veegde de stoep. Liefst onder de ogen van de overburen. Het vuile wasgoed van Kerselaers nam hij mee naar een wasserette in de stad. Hij kon het niet over zijn hart krijgen zijn eigen wasautomaat te gebruiken.
‘Gij verdient een standbeeld,’ zei de gepensioneerde coiffeur, een spichtige man van drieëntachtig die zijn haar verfde en de hele dag voor zijn raam zat. ‘Ge moogt mijnen hof ook komen doen,’ zei de weduwe die naast de kapper woonde. In haar de voortuin stonden minstens tien veelkleurige kabouters die allemaal in dezelfde richting staarden alsof ze elk ogenblik Sneeuwwitje verwachtten.
Hofkens knikte beleefd als hij een compliment kreeg en bracht kort verslag uit over de toestand van de medebewoner. ‘Hij is lichtjes depressief,’ vertelde hij aan wie het horen wilde.
‘Ge zoudt voor minder,’ was het stereotiepe antwoord. Hofkens verzweeg de minder fraaie eigenschappen van de patiënt. Kerselaers, onder de invloed van het gemanipuleerde fruitsap, maakte vettige opmerkingen aan het adres van de verpleegsters, zelfs in aanwezigheid van zijn weldoener. De pret duurde niet lang. Op een dag was er controle, de hoofdverpleger rook aan het karton met fruitsap en nam het mee voor verder onderzoek. Bij zijn eerstvolgend bezoek werd Hofkens aangesproken. Als enige bezoeker was de leverancier van de alcohol snel ontmaskerd. Het werd de grootste vernedering in zijn leven. De hoofdverpleger was kort en streng.
‘Uw gedrag is totaal onverantwoord, meneer. U brengt de gezondheid van deze patiënt in gevaar. We zullen er streng op toezien dat dit zich niet meer herhaalt. Anders zien wij ons verplicht u de toegang tot het hospitaal te ontzeggen.’ Hofkens werd niet rood maar lijkbleek tijdens de berisping. Het karton fruitsap in zijn draagtas woog plots een ton. Hij kon geen woord uitbrengen en droop af met neergeslagen ogen en hangende schouders. Het voorval bezorgde hem nachtmerries en het volgend bezoek werd een ware kruisweg. Hij voelde de ogen van de verpleegsters in zijn rug branden toen hij, als een gebrandmerkte, de gang insloop. Kerselaers deed de hele zaak af als pesterij en intimidatie. Hij deed nog een ultieme poging om aan drank te geraken.
‘Misschien een zakflesje? In je binnenzak? Ze kunnen je toch moeilijk elke keer fouilleren.’ Hij knipoogde naar zijn kamergenoot, de vijfde patiënt sinds zijn opname. Hofkens deed alsof hij niets gehoord had.
‘Breng dan maar een kurkentrekker mee. In de winkel beneden verkopen ze wijn. Ik drink niet graag wijn maar nood breekt wet. En ik moet veel bewegen.’ ‘En de lege flessen? Hoe ga je die laten verdwijnen. Je kunt ze toch niet zomaar in het vuilbakje deponeren.’ ‘Laat dat mij aan mij over. Desnoods kieper ik ze ’s nachts ze door het raam.’ ‘Waarom drink je niet gewoon een biertje in de cafetaria? ‘ ‘Wat denk je dat ik doe? Ze kennen me daar al goed beneden.’ Hofkens bracht de kurkentrekker mee, gewikkeld in een washandje. Hij zweette toen hij het gereedschap tussen de lakens schoof. De wijn bleek geneeskrachtig want de revalidatie verliep vlotter dan verwacht. De werkman die de tuin onderhield vond een hoop lege flessen in de struiken. Hij meldde het feit aan zijn baas die het op zijn beurt de directie inlichtte. Het probleem werd aangekaart op directieniveau en het gevolg was dat de uitbater van de shop werd verzocht de wijn uit het gamma te schrappen. Fons Kerselaers werd na acht weken ontslagen. Hofkens had ballonnen en guirlandes opgehangen. De hele buurt stond buiten toen hij zijn buurman uit de auto hielp. Fons wuifde als een filmster op de rode loper. Een paar dagen later belde hij aan bij zijn weldoener. Hij had een geschenk bij zich. De ex-kapper aan de overkant herkende de gift meteen aan de vorm. Het was een schop, onhandig met geschenkpapier omwikkelt. Nu, het moet vermeld worden, het was een exemplaar met een groen etiket op de steel met de naam van het merk: ‘Victorian Tools’ en ‘since 1815.’ Een stuk roestvrij gereedschap waarvoor de buurman in het tuincentrum iets meer dan tweehonderd euro had neergeteld. Hofkens reageerde enthousiast, loog dat hij in de wolken was met het geschenk maar inwendig had hij liever met het blinkende blad de schedel van zijn buur gespleten. Het enige wat de ex-patiënt aan zijn breuk had overgehouden was een wat kwakkelachtige gang en een behoefte aan slaappillen. Die had hij, na veel gezaag en geklaag, van de dokter voorgeschreven gekregen. Sinds zijn verblijf in het hospitaal bracht het karton met vier Leffe Tripels voor het slapengaan geen voldoende soelaas. Het was een meevaller voor Frans. Zijn plan vloeide zachtjes naar de ontknoping. Hofkens had zijn uiterste best gedaan. Tijdens de afwezigheid van Kerselaers had hij ongestoorde toegang gehad tot het huis en de kasten en schuiven de eigenaar. Na een uitgebreid zoekwerk in alle hoeken en kanten van het huis had hij voldoende materiaal verzameld. Het had uren van concentratie en oefening gekost. Maar na een aantal weken was Hofkens uitermate tevreden met het resultaat van zijn onverdroten ijver. Hij was in staat het kramakkelige handschrift van Kerselaers tot in de perfectie na te bootsen. De talrijke, overvolle pagina’s met probeersels waren in de tuin verbrand en de as diep in de grond gespit. Op de zolder had hij bovendien een schoendoos gevonden met oude, vergeelde foto’s uit de kindertijd van Kerselaers. Onderin de doos vond hij een bundeltje biljetten, samengebonden met een elastiekje. Hofkens telde tienduizend euro in gebruikte biljetten van vijftig euro. ‘Ruim genoeg om mijn kosten te dekken’, zei hij luidop en lachte voor de eerste keer in weken. Hofkens had al die weken de sommen die hij spendeerde zorgvuldig bijgehouden in een notitieboekje met een zwart kaftje.
‘Maar niet genoeg om de lijdensweg te verzachten,’ voegde hij er aan toe. Zijn gezicht verstrakte en de lachspieren gleden terug in hun winterslaap.
Fons Kerselaers vierde zijn verjaardag op 6 december, een datum die hij zijn ouders kwalijk had genomen. Hij nodigde zijn buurman ’s avonds uit voor een hapje en een drankje. Hofkens aanvaarde de uitnodiging met nauwelijks verholen gretigheid. Het hapje stelde niet veel voor: chips en zoutjes, net zoals hij zich had voorgesteld. Het volume van het drankje had heel andere dimensies. Hofkens ging naar de bakker in het dorp en kocht een kleine fruittaart.
Hofkens toog in de namiddag aan het werk. Hij plette twaalf slaaptabletten heel fijn op zijn werkblad in de keuken, mengde het poeder ruim met een dubbele hoeveelheid poedersuiker. Hij deed het mengsel in een fijne zeef, maakte zijn vinger nat en proefde even. Hij legde een papieren driehoek bovenop de taart en strooide het poeder over het vrije gedeelte. Het onbehandelde gedeelte merkte hij met fijne inkeping in het deeg aan de rand. Daarna waste hij, zoals een chirurg voor een operatie, uitgebreid zijn handen en voorarmen met desinfecterende zeep. De rest van de namiddag trachtte hij een fout te ontdekken in zijn plan. Om klokslag acht uur drukte Hofkens op de loshangende bel van zijn buurman. Het duurde even voor Fons de deur opendeed. Hij had voor de gelegenheid een hemd aangetrokken van een onbepaalde kleur. Aan de rechterkant zat een grote bruine veeg. ‘Ah buurman. Hij keek op zijn horloge. Altijd stipt op tijd. Kom toch binnen.’ Hij wuifde naar zijn overbuur die nooit de overgordijnen dichttrok en ook ’s avonds de buurt in het oog hield.
‘Dat had je niet moeten doen,’ zei Kerselaers overbodig toen hij de taart en de mand met streekbieren in ontvangst nam.
In de keuken deed hij de strik van de mand, verwijderde de knisperende folie en keurde stuk voor stuk de feestelijke inhoud. ‘Ik wist niet dat je een kenner was, Frans.’ ‘En dan nog toert? Of zijn het pateekens?’ ‘Gelukkige verjaardag, Fons. En nog vele jaren in goede gezondheid.’ Hofkens begon het touwtje van de doos los te knopen zodat hij de buurman geen hand hoefde te schudden. Die stapelde de flesjes bier in de lege rekken van de koelkast.
Aan het aantal lege flesjes Leffe Tripel te zien was het feestje ten huize Kerselaers al een tijdje geleden begonnen. ‘Wat zal het zijn, Frans. We gaan samen toch iets drinken op mijn verjaardag? Ik heb speciaal een fles wijn gekocht voor de gelegenheid.’ ‘Nee, dank je. Ik neem gewoon een koffie.’ De ontgoocheling was op het gezicht van Kerselaers af te lezen.’ ‘Oh, niet dan maar. Ik zal een tas maken.’ Hofkens volgde zijn buurman man naar de keuken. Hij keek met enig afgrijzen naar het Senseo apparaat dat in geen weken was gereinigd. Kerselaars vulde de waterhouder onder de kraan en plaatste een pad in de koffieautomaat. Toen hij een tas uit de spoelbak nam, was Hofkens hem voor.
‘Ik zal ze wel even afwassen’, bood hij aan.
‘Maar deze is pas afgewassen,’ verweerde Fons zich.
Hofkens keek naar de bruine randen in en rond de mok. Zijn maag kromp samen. ‘Heb je misschien een sponsje? ‘Een sponsje? Nee, maar ik heb wel een doekje.’ Hofkens keek naar de uitgerafelde vod die in een ver verleden een vaatdoekje was geweest. Ongetwijfeld een kandidaat voor het record aan bacteriën per vierkante centimeter. Hofkens ging met de rug naar zijn gastheer staan en spoelde de tas onder de kraan. Met zijn vingers deed hij een poging om de aankoekte smurrie weg te schrobben. Het lukte na het waterverbruik van zijn buurman in een ganse dag. ‘Stukje taart, Frans?’ ‘Graag, ik zal ze even aansnijden.’ Hofkens stond recht, haalde stiekem een mes uit zijn binnenzak, trok de randen van de doos uit elkaar en sneed het onbehandelde stuk uit de taart. Kerselaers merkte niets van de operatie. De rest van het gebak sneed Hofkens in royale stukken. Hofkens sipte van zijn koffie en beet discrete stukjes uit zijn deel van de taart. Kerselaers propte grote stukken in zijn mond en spoelde ze door met volumineuze teugen Leffe.
‘Beste taart die ik ooit heb gegeten, Frans. Waar heb je die gekocht?’ ‘Laat het maar smaken, Fons. Een mens weet nooit of het zijn laatste is.’ Hij keek op zijn horloge.
‘Ik moet maar eens opstappen, buurman. Je weet dat ik een nachtmens ben.’ Kerselaers reageerde ontgoocheld en boerde luid. Hofkens hield zijn adem in.
‘Nu al? Het is nog meer negen uur.’ ‘Ik heb wat hoofdpijn. Al de hele dag. Het gaat maar niet over.’ ‘Wil je een aspirientje? Of liever een Dalfalgan?’ ‘Nee, laat maar. Bedankt. Ik heb het nodige thuis.’ Hofkens stond recht.
‘Geen reden om niet verder te vieren, Fons. Laat me weten of de biertjes hebben gesmaakt.’ ‘Tussen haakjes, slaap je nu al wat beter, de laatste tijd?’ ‘Ik neem mijn pilletje. Maar ik denk dat ik het vanavond niet zal nodig hebben.’ ‘Ik zou het toch maar nemen als ik van jou was. Men zegt dat je van alcohol onrustig slaapt.’ Kerselaers kon nauwelijks een geeuw onderdrukken.
Om tien uur ging het licht uit in de slaapkamer van zijn buurman. Hofkens, die zich om het kwartier van de situatie kwam vergewissen, voelde zijn hartritme versnellen. Hij tastte in zijn broekzak naar de sleutel die hij meer dan twee maand geleden had laten bijmaken in Leuven. Hij had met opzet een willekeurige stad uitgekozen en van de gelegenheid gebruik gemaakt om een dagje in de stad rond te slenteren. Stel je voor dat een ijverige inspecteur met zijn foto de slotenmakers in de omgeving zou bezoeken.
Hofkens had op het internet informatie over het menselijk slaapritme opgezocht. Het beste moment om toe te slaan was de periode van de diepe slaap die ongeveer een half uur na het inslapen wordt bereikt. Hij keek op zijn horloge en meende een vreemde soort van opwinding te bespeuren. Toen het bewuste uur aangebroken was, sloop Hofkens naar buiten met een Adidas sporttas. Het was een maanloze nacht, een feit dat hij als een gunstig voorteken beschouwde. Hij luisterde gespannen maar hij ving enkel de landelijke geluiden van de nacht op. Hij liep door de tuin, opende aan de achterzijde het poortje in de afrastering en boog door de knieën. De latexhandschoentjes die hij aantrok waren van de doorzichtige soort, te verkrijgen in de doe-het-zelf zaak. Over zijn schoenen trok Hofkens een dubbel paar hoge kousen. Aan de deur van de veranda hield hij even halt om een paar keer diep te ademen. Het slot was een tijd terug geolied en de sleutel paste perfect. Hofkens had het allemaal zorgvuldig uitgeprobeerd. Eenmaal binnen zette hij de deur op een kier en verwijderde het bovenste paar kousen dat hij vervolgens onderin zijn sporttas wurmde. Aan de plastic zak had Hofkens veel aandacht besteed. De ruime zak, met ongeveer tien liter inhoud, had hij zelf gemaakt uit doorzichtig folie. De randen waren dichtgelast met een apparaat dat hij in de Aldi had gekocht, een artikel in promotie. Het toestel had hij, nadat hij twee zakken had gemaakt die aan zijn normen voldeden, in het recyclagecentrum bij het klein elektrisch afval geworpen. Niet nadat hij, met enige moeite, de tangen had verbogen. De open randen had hij versterkt met stevig plakband en om de tien centimeter gaatjes geboord met een kantoorperforator. Hofkens kocht een meter zacht touw om de zak te kunnen dichttrekken.
Een mens ademt minstens twaalf keer per minuut, een slapend persoon misschien iets minder. Het ingeademd volume lucht is bij benadering vierhonderd mimiliter. De uitgeademde lucht bevat ruwweg vier procent koolstofdioxide. Een toxische concentratie van het gas begint bij vijf procent koolstofdioxide. De hoeveelheid lucht in de zak schatte hij op vijf liter. Met deze informatie van het net had Hofkens geen hogere wiskunde nodig om uit te vissen dat een persoon na enkele minuten overlijd. Oorzaak: acidose van het bloed. Frans Hofkens had zich dikwijls afgevraagd hoe hij zich zou voelen, enkele minuten voor zijn eerste criminele daad. Nu, aan de voet van de trap, verwonderde Hofkens zich over zijn kalmte en vastberadenheid. Hij liep op zijn tenen de treden op. Het gesnurk van Kerselaers kwam hem tegemoet. De deur van de slaapkamer stond open. De slaper had niet de moeite gedaan de deur achter zich dicht te trekken en nog minder om zich uit te kleden. Fons lag op zijn rug in dezelfde kleren die hij droeg toen zijn buurman zijn opwachting had gemaakt. Hofkens sloot de overgordijnen. Op de tast draaide hij de gloeilamp los van het nachtlichtje en draaide een spaarlamp in de houder. De lamp had het laagste vermogen dat hij had kunnen vinden. Toen hij op de schakelaar drukte gloeide de lamp op en wierp, met enige vertraging, een flauw schijnsel in de slaapkamer. Op het nachttafeltje stond een geopend, onaangeroerd flesje Brigand, een van de twaalf biersoorten uit de geschenkmand.
Hofkens wuifde met zijn hand over het gezicht van Kerselaers. De slaper reageerde niet en wisselde uitademen met vibrerende lippen af met inademen en grommende geluiden. De kamer stonk naar bier en slechte adem. De indringer toog aan het werk. Hofkens haalde de plastic zak uit de sporttas en schoof hem heel traag over het kussen. De zak was berekend om het hoofd van Kerselaers met kussen en al te bedekken. Toen hij de sluiting met uiterste voorzichtigheid dichttrok, voelde Hofkens hoe het zweet zich in zijn handschoentjes verspreidde, een uiterst onaangenaam gevoel. Hij kon in het gedempte licht nog juist onderscheiden hoe de adem van zijn slachtoffer condenseerde op de plastic folie. Hofkens zette een stap terug en keek op zijn horloge.
Na korte tijd hield het snurken op. In de volgende minuten zag Hofkens hoe de bewegingen van de borstkas vertraagden en tenslotte helemaal ophielden. Hofkens wachtte nog een half uur om helemaal zeker te zijn. Hij bedwong de aandrang om zijn handschoentjes uit te trekken.
Op de tast liep hij naar de zolderverdieping. Met hulp van het schijnsel uit een penlicht haalde hij de enveloppe met geld uit de schoendoos en verdeelde op zicht het bundeltje in twee. Hij stopte het geld in zijn broekzak en keek naar het kleine zolderraam. Het was onwaarschijnlijk dat iemand de flauwe, bewegende lichtvlek had opgemerkt. Terug op de slaapkamer ging Hofkens opnieuw aan de slag. Hij maakte de zak los en trok hem over het hoofd van het lijk. De ogen waren gesloten maar de mond stond wijd open alsof de longen van Kerselaers nog een inspanning hadden geleverd om lucht binnen te krijgen. Hofkens haalde een tweede zak te voorschijn. Ditmaal een blauw exemplaar dat hij op de markt aan het kraam met groenten en fruit had gekregen. Hij gaf een snok zodat de zak zich met lucht vulde en opbolde. Met een plantenspuit die hij in de sporttas had meegebracht, spoot hij een kleine hoeveelheid water tegen de folie. Daarna schoof hij de zak over het hoofd, ditmaal met veel minder omzichtigheid. Hofkens meende dat hij de nekwervels hoorde kraken. Uit zijn borstzakje van zijn hemd haalde hij een breed elastiek. Het had wat moeite gekost maar in een winkel met kantoorbenodigdheden had hij de geschikte maat gevonden. De rest van het pakje had hij in de stad in een halflege vuilbak gedropt. ‘Slaap zacht, beste Fons,’ fluisterde Hofkens in het oor van Kerselaers voor hij het elastiek over het hoofd trok. Hij had het allemaal grondig getest. De rubber spande niet te erg om de hals om hinderlijk te zijn maar sloot toch de zak toch voldoende af om geen luchtcirculatie toe te laten. Hofkens had zich lang afgevraagd hoe de eerste persoon zou reageren die het lichaam vond. Morgen, rond acht uur, zou de poetshulp opdagen die Kerselaers sinds zijn heupbreuk was toegezegd. Het was een gezette Marokkaanse vrouw van middelbare leeftijd. Hofkens wist dat ze over de sleutel van de voordeur beschikte want Kerselaers weigerde uit zijn bed te komen op dit onchristelijke uur. Ze zou later op de dag door de openstaande deur van de slaapkamer het lijk zien liggen, in paniek de straat oplopen en om hulp schreeuwen. Hij was bijna klaar. Er bleef nog één belangrijk ding over: het afscheidsbriefje. Hofkens haalde een dubbelgevouwen papier te voorschijn, het eerste blad van een in tweeën gescheurde doodsbrief. Die had hij een aantal weken geleden in de brievenbus gevonden. Iemand in de straat was overleden en het bericht stak zonder enveloppe bij de post. Hofkens vond het heel geschikt en zelfs een beetje luguber om het voor een afscheidsbrief te gebruiken. Het had tien versies gekost vooraleer hij tevreden was over de stijl en de woordkeuze. De boodschap was echter zeer klaar en duidelijk. De zelfmoordenaar was het leven beu, had geen vooruitzichten en het verblijf in het hospitaal had hem depressief en afhankelijk gemaakt van andere mensen. Er was een PS toegevoegd aan het briefje. Kerselaers dankte zijn buurman voor de goede zorgen.
Hij bracht uitgebreid vingerafdrukken op het papier en de folie rond het hoofd van de dode man en legde het document op het nachttafeltje. Hofkens, die veel misdaadromans had gelezen en alle mogelijke krimi’s op tv gevolgd, wist wat hem te doen stond. Hij stofzuigde de omgeving van het bed met een opgeladen kruimeldief en nam de tijd om de kamer te onderzoeken op eventuele sporen die zijn aanwezigheid konden verraden. Alles leek in orde. Opgelucht keerde hij terug langs dezelfde weg. Eenmaal thuis gooide hij het dubbele paar kousen dat hij over zijn schoenen had gedragen in de gevulde wasmachine. De zelfgemaakte zak sneed hij in heel kleine stukjes die hij in toiletpapier rolde en in vijf beurten in de wc wegspoelde. Uitgeput ging hij op bed liggen. Tegen de ochtend viel hij genadig in slaap. Hofkens veerde recht de volgende morgen toen zijn radiowekker hem om half acht uit zijn slaap rukte. Hij volgde nauwgezet zijn dagelijkse routine. Alleen, toen hij zijn eerste kop koffie dronk, merkte hij de trillingen op het vloeistofoppervlak. Hij besefte dat hij zijn buurman met voorbedachten rade had omgebracht en dat hij de moord de rest van zijn leven zou meedragen. Hofkens vermande zich en verdrong de gedachten aan vorige nacht. Van nu af begon een ander leven. Jaren van rust en stilte lagen in het verschiet. Misschien kon hij een bod doen op het huis en het verhuren aan een kluizenaar. Een tweede buurman van het kaliber van Kerselaers zou hem zelf tot zelfmoord drijven. Het scenario liep zoals gepland. Omstreeks haf tien kwam de Marokkaanse naar buiten gerend, de armen in de lucht en luid gesticulerend. Op straat keek ze links en rechts maar toen ze niemand bemerkte, liep ze naar de voordeur van Hofkens. Ze hield de bel seconden lang ingedrukt. De bewoner wachtte een tijdje achter de voordeur voor hij opendeed.
‘Meneer Fons, meneer Fons,’ prevelde ze buiten adem en wees naar het huis van de buurman. ‘Rustig, rustig mevrouw. Is er iets aan de hand? Met Fons?’ ‘Fons dood. In kamer. Met zak over hoofd.’ De vrouw liet haar tranen de vrije loop. ‘Fons dood?’ Hofkens had alles fijntjes gerepeteerd.
‘Je hebt toch niets aangeraakt?’ De vrouw keek hem onbegrijpend aan.
‘Niets aangeraakt.’ ‘We moeten de politie bellen.’ Hofkens sloeg zijn arm rond haar schouder en duwde haar zacht naar binnen.
‘Wil je iets drinken? Een glas water?’ De poetsvrouw schudde het hoofd, sloeg de handen voor haar gezicht en begon nog harder te wenen. Hofkens liep naar de telefoon en belde het nummer 101.
Elke dag ontnemen zich zeven Belgen van het leven door zelfmoord. Het is de voornaamste doodsoorzaak tussen de leeftijd van 25 en 34 jaar en vertegenwoordigt 2 % van alle overlijdens, één derde vrouwen en de rest mannen. Commissaris Delfosse vloekte toen hij de telefoon op de haak liet vallen.
‘Het is weer van dat, Goossens, we hebben weer een zelfmoord aan ons gat.’ ‘Eh, dat rijmt,’ ze de adjunct-commissaris. Vier uur later waren de politiemannen terug op hun verdieping op de Oudaan. ‘Sinds die Schotse vereniging voor euthanasie die brochure heeft verspreid waarin heel precies wordt uitgelegd hoe je moet te werk gaan zonder hulp van derden, is de populariteit van de plastic zak aardig gestegen. Het is al de derde dit jaar. Of was het de vierde?’ Twee gelukte pogingen, commissaris. De derde zelfmoordenaar was een echte klungel. Stel je voor, een plastic zak gebruiken met een gat.’ ‘Toch zijn er paar dingen die me dwars zitten, Goossens.’ ‘Zoals?’ Ik heb niets verdachts opgemerkt.’ ‘Er lag geen gebruikte strip met slaapmiddelen in zijn omgeving. Die neem je toch voor je de zak over je hoofd trekt?’ ‘Misschien was de alcohol voldoende voor hem?’ ‘Dat geloof ik niet. Alle personen die voor de zak kiezen, gebruiken de twee. Dat zou ik ook doen.’ ‘Misschien ergens in een vuilbak?’ ‘De man is een sloddervos, Goossens. Heb je de toestand van de keuken gezien? Nee, die neemt niet de moeite. ‘Hmm…’ ‘De avond voordien was er een feestje. Niet dat er veel volk is opgedaagd. Ik heb één enkel kopje gezien en de rest waren lege bierflesjes uit de mand. En hij had een taart gekocht of zijn bezoeker heeft er eentje meegebracht.' ‘Volgens zijn identiteitskaart is hij gisteren verjaard. Veel vrienden heeft Fons Kerselaers blijkbaar niet. En veel familie is ook niet komen opdagen. Ik heb geen enkel wenskaartje gezien.’ ‘Weet je wat, Goossens, het is toch komkommertijd. Vraag een bloedanalyse aan. Vis eens uit wie die Kerselaers gezelschap heeft gehouden. Organiseer een buurtonderzoek. Zijn naaste buurman moet meer weten. Laat het huis van kelder tot zolder grondig doorzoeken. Ga na of er een testament bestaat. Ik voel aan mijn ballen dat het plaatje niet helemaal klopt. De man is niet het type dat zelfmoord pleegt.’ De intuïtie van de commissaris was legendarisch. Alles leek op een eenvoudige zelfmoord en toch vond Delfosse het overlijden van Kerselaers verdacht. Adjunct-commissaris Goossens had niet beters te doen en ging in eigen persoon op bezoek bij de buren. Toen hij aan het laatste huis aanbelde, was hij goed op de hoogte van de lokale situatie. De bewoners hadden het uitgebreid gehad over de opofferingen die zijn naaste buurman zich had getroost. ‘U bent Frans Hofkens? ‘ ‘Jawel.’ ‘Ik ben Goossens, van de lokale recherche. Ik had u graag even gesproken over uw buurman.’ De adjunct-commissaris toonde vluchtig zijn penning.
‘Fons? Een droevige zaak. Maar komt u toch binnen.’ Toen Goossens twintig minuten later buiten stapte, was hij iets wijzer geworden. Kerselaers en Hofkens hadden een uur samen doorgebracht. De jarige had, tegen zijn gewoonte, te kennen gegeven dat hij heel moe was en vroeg wou gaan slapen. De gast had niet aangedrongen en was opgestapt. De relatie tussen de twee buren was uitstekend. De mensen uit de omgeving die hij had ondervraagd, waren het allen roerend eens. Hofkens en Kerselaers waren maatjes. Niemand had ze ooit zien ruzie maken. Spanningen waren er nooit geweest. Ze vertelden wel bij dat de overledene en de moeder van Hofkens niet met elkaar konden opschieten. De buurt begreep dan ook niet waarom een team van de technische recherche het huis uitkamden. De operatie duurde een halve dag en er was nog nooit zoveel in de voortuintjes gewerkt. Hofkens bleef binnen en nam een extra pilletje. Ze zagen hoe een van de technici op het einde van de namiddag een ‘Haha, wat hebben we hier?’ Commissaris Delfosse haalde een Aurora boekje met uitscheurbare blaadjes uit de doos. De tien eerste blaadjes waren met potlood beschreven. ‘Verdorie, het lijkt op een soort boekhouding.’ Goossens keek mee over de schouder van de commissaris. Delfosse las de informatie op het laatste blaadje luidop.
‘KBC 6500 Ethias 5000 Fortis 850 Zolder 10000 Totaal 22.350 euro.’ ‘Het kapitaal van Kerselaers,’ zei Goossens overbodig. ‘Benieuwd wie dit gaat erven.’ Delfosse nam een dichtgevouwen plastic zakje uit de doos. Het bevatte een bundeltje met bankbiljetten van vijftig euro. Op het zakje was met een viltstift ‘4900 €’ geschreven.
‘Waar is dit gevonden,’ vroeg Delfosse. Mensen bewaren geld op de meest gekke plaatsen. Herinner je nog die man die zijn geld verstopte onder de aarde van zijn kamerplanten? In diepvrieszakjes.’ ‘Ik was ook nieuwsgierig. Ik heb eens navraag gedaan bij het technisch team. Het zat in een zak van een kamerjas, stijf van het vuil. In geen weken gewassen.’ ‘Je weet wat je te doen staat Goossens. Stuur iemand naar de bank en zoek uit of Kerselaers recent een uitgave van 5100 euro heeft gedaan. Ik betwijfel sterk dat hij voor zijn operatie een dergelijk bedrag moest opleggen.’ ‘Goed. Ik maak er werk van.’ Delfosse wreef over zijn kin.
‘We gaan daarna eens praten met Hofkens. Je weet, Goossens, een beetje intimidatie kan geen kwaad. Hij is tenslotte de laatste man die Kerselaers levend heeft gezien. In zijn eigen huis, nog wel.’ ‘Maar de man heeft geen enkel motief om Kerselaers te vermoorden. Het waren goede vrienden. Iedereen in de buurt is het daarover eens.’ ‘Niets is wat het lijkt, Goossens, ik heb recht van spreken. Kijk naar de familiedrama’s. In de meeste gevallen heeft geen kat iets opgemerkt. En ik wil een verklaring waarom de geldbedragen niet kloppen.’ ‘Je krijgt geen huiszoekingsbevel op basis van wat we nu hebben.’ ‘Laat dat maar aan mij over. Matthijsen staat nog bij mij in het krijt.’ Tijdens de ondervraging bleef Frans Hofkens overeind. De intimidatie leverde niets op. Bij de huiszoeking vond men een bruine enveloppe met geld. Hofkens had het geld in de enveloppe gestoken en de morgen na de moord heel vroeg op de post gedaan, in de dichtstbijzijnde brievenbus. Op de omslag, voorzien van de vingerafdrukken van Kerselaers. Op de omslag had hij zijn eigen adres geschreven. In het handschrift van zijn buurman.

Source: http://www.fredvande.be/www/assets/media/userfiles/kortverhalen/DeBuurman.pdf

Panafcort®

Panafcort® Consumer Medicine Information (CMI) What is in this leaflet Do not take Panafcort after the expiry date (EXP) printed on the Do not take it if the bottle shows signs of having been tampered Do not take this medicine to Ask your doctor if you have any complaints questions about why Panafcort has been prescribed for you. instructed you

Phase d.indd

Lessons: Presenting Scientifi c Findings In the fourth and fi nal section of the unit students must present their own “scientifi c story” of what happened on the island: Why did the fi nches die and how were the survivors able to live? Students make posters that show key fi ndings of their investigations, and they summarize their conclusions in an oral presentation. They may use jou

Copyright © 2014 Articles Finder